Teeltadvies

Waar zet je de aardappels in uw tuin?

In 2025 plant je jouw aardappels in VAK B zoals vastgelegd in uw teeltplan.

  • 2024 – Vak A
  • 2025 – Vak B
  • 2026 – Vak C
  • 2027 – Vak D
  • 2028 – Vak A

Op uw teeltplan-invulformulier heeft u zelf de vakken A, B, C en D ingevuld.

Tomaten mogen alléén in een kasje of tunneltje worden opgekweekt en kunnen/mogen wel elk jaar op dezelfde plek staan.

Teeltadvies Knoflook

Knoflook behoort tot de soort Allium sativum (Lookfamilie Alliaceae) net zoals prei en uien.  Het uiterlijk van knoflook heeft meer weg van prei dan van uien. Zo is het blad niet hol en spits. De groeiwijze is opgericht en vrij hoog tot 50 cm. De bollen bij knoflook zijn meestal wit, maar er bestaan ook minder geteelde roze en rode variëteiten.
De meeste knoflook wordt in gedroogde vorm verkocht. Maar het verse, sterk geurende product is in opmars. Hoewel de teelt van verse knoflook tot nu toe meer was voorbehouden aan telers in landen rond de Middellandse Zee, komt de teelt ook in Nederland langzamerhand van de grond. Hoewel knoflook tot nu toe het meest droog wordt gebruikt kunt u ook verse, groene knoflook gebruiken. Deze heeft een frissere en zachtere smaak. Verse knoflook leent zich voor gerechten zoals salades. Maar ook in andere gerechten kunt u verse knoflook toepassen ter vervanging van de gewone knoflook. Verse knoflook geeft weinig of geen reuk van de adem.

Grondsoort

Knoflook hoort te staan op goed ontwaterde, vruchtbare zand- en/of lichte leemgrond. Op zwaardere kleigrond kan het ook, maar meestal is deze te nat in de winter. Alhoewel, de mooiste witte bollen blijken te komen uit zwaardere grond . De beroepstuinder kan met zware grond gecombineerd met machinale oogst niet overweg. De pH ligt vrij hoog, namelijk tussen 6,5 en 7. Daarnaast moet de structuur ook in orde zijn. De grond die al enige tijd als groentetuin wordt gebruikt, is dus wel geschikt. Knoflook is namelijk erg gevoelig voor een slechte structuur, wat onmiddellijk leidt tot een lagere opbrengst.

Teelt opvolging

Waar het product erg gevoelig voor is, zijn aaltjes en/of witrot. Witrot is een Sclerotiniaschimmel waar geen bestrijding tegen mogelijk is. Een ruime vruchtopvolging – eenmaal in de vijf jaar – verdient dan ook aanbeveling; niet alleen met knoflook, maar ook met andere uiachtige gewassen en prei.

Bemesting

De bemesting komt in grote lijnen overeen met die van uien. Bij tuingrond die normaal bemest is, kan in het najaar kali toegediend worden: 200 tot 250 g per 10 m2 . Fosfaat is op goed voorziene grond, die al verschillende jaren bebouwd wordt en regelmatig organische mest krijgt, eigenlijk niet echt nodig. Als voor de stikstofgift gedroogde organische, samengestelde meststof is gebruikt, kan men volstaan met 400 g patentkali per 10 m2. Het is een wortelgroente en die hebben nu eenmaal veel kalium nodig.
Knoflook heeft 100 tot 150 g stikstof per 10 m2 nodig (komt bijvoorbeeld overeen met 1,3 kg gedroogde organische mest), die het beste in drie keer kan worden gegeven. Dit is eigenlijk niet zoveel in vergelijking met prei of koolgewassen. Indien ruim verwerkt met compost, is enkel wat stikstof bij bemesten in het voorjaar nodig. In het najaar en voor het planten wordt 30 tot 50 gram per 10 m2 gestrooid (bv 0,5 kg gedroogde organische mest) en de rest in het voorjaar. Deze voorjaarsbemesting kan het beste in twee keer plaatsvinden. Doordat het in het voorjaar nogal eens regent, zakt de stikstof naar diepere lagen en omdat knoflook maar Tot hooguit 25-30 cm diep wortelt, kunnen de wortels er dan niet meer bij. De eerste gift wordt gegeven als het gewas opnieuw begint te groeien en de tweede gift voor de bolvorming, omdat dan veel stikstof nodig is.

Rassen

Het bij de BTV beschikbare ras voor het najaar is Vallelado. Voor het planten in het voorjaar wordt het ras Flavor gebruikt. Deze rassen gedijen het best in ons klimaat. De aankoop van niet gekeurd plantmateriaal wordt afgeraden, omdat deze niet zijn getest op aaltjes, witrot of andere schimmelziekten.

Plantmateriaal

De grootte van het plantmateriaal heeft invloed op de omvang van de geoogste bollen. Een wat grotere teen levert een grotere plant en ook een grotere bol op. Het aantal tenen per geoogste bol wordt niet direct beïnvloed door de grootte van het plantmateriaal, maar wel door de hoeveelheid kou die de tenen in de winter krijgen. Wanneer grover plantmateriaal is gebruikt, rijpt het gewas wat later af. Tenen van 20 tot 25 mm zijn geschikt als plantmateriaal.
Bollen met grote tenen (2 cm) zijn het beste als plantgoed te gebruiken. De kleinere bolletjes geven na de teelt ook alleen maar kleine bollen. Een grote bol bestaat uit zes tot acht tenen.

Planttijdstip

Knoflook moet bij voorkeur in oktober, november worden geplant. Om nog een redelijke opbrengst te halen mag dit niet tot later dan half december worden uitgesteld. Wanneer toch later wordt geplant kan structuurbederf optreden, waardoor de opbrengst lager uitvalt. Vooral op wat zwaardere grond is dat het geval. Daar komt nog bij dat de bodemtemperatuur niet lager mag zijn dan 7 tot 10 graden Celsius, omdat anders de planten niet goed aanslaan. 
Later planten – in het voorjaar – kan wel maar dan met andere rassen. Voor een goede ontwikkeling heeft knoflook een koudeperiode nodig van een tweetal maanden. Daarom geeft planten in het najaar de beste opbrengst. Vooral in een koude en natte zomer is een voorjaarsplanting dikwijls een tegenvaller.

Plantwijze

Knoflook op ruggen planten heeft voordelen. In het voorjaar warmen ruggen sneller op, en bovendien waait de wind ze sneller droog, waardoor het oogsten makkelijker en sneller gaat. In een vollegrondsteelt komen de teentjes op bedden te liggen om structuurbederf zoveel mogelijk te ontlopen. De hoogste opbrengst wordt gehaald met 60 tot 70 planten per m2 . In de praktijk staan er 35 tot 40 planten op een vierkante meter. De opbrengst zal bij dit plantgetal lager zijn, maar de bollen zijn wel groter. Grote bollen zijn bovendien beter te bewaren, omdat de schimmeldruk lager is als de planten in een ruimer verband staan.
Bij de teelt op ruggen op wat zwaardere grond is de afstand tussen de ruggen 75 cm (eventueel 50 cm) en de afstand in de rug 5 tot 6 cm. Bij de teelt op bedden zijn de bedden 1,50 m breed. De afstand tussen de rijen is 30 cm en in de rij 8 cm. Er is dan zowel op ruggen als bij teelt op bedden, ongeveer 3 kg plantmateriaal in de maat 45-60 mm per 10 m2 nodig. Van een kleinere maat (35-45 mm) is 1,5 kg per 10 m2 nodig.
Onder normale omstandigheden is op bedden een plantdiepte van 5 cm voldoende. Op ruggen hangt het van omstandigheden af hoe diep wordt geplant. De teentjes op ruggen worden daarnaast ook met 5 tot 10 cm grond bedekt. Op lichtere grond kan men wat dieper planten, zodat de teentjes over voldoende vocht kunnen beschikken. Staan de planten te ondiep, dan kunnen ze bovendien omvallen. Wanneer op wat zwaardere grond te ondiep wordt geplant, kunnen bij droogte scheuren in de grond ontstaan. De bollen komen dan bloot te liggen en verkleuren rood. In beide gevallen wordt de kwaliteit van het product minder.
Druk met de vinger in het midden van de bol zodat de teentjes los gaan zitten. Plant de teentjes met de punt omhoog. Plant u in het voorjaar, dan stopt u ze ongeveer 2 tot 3 cm diep met de punt net onder de grond. Plantingen voor de winter op lichte gronden worden best nog een vijftal cm dieper geplant. Vreest u te natte grond tijdens de winter, plant dan op licht verhoogde ruggetjes.

Onkruidbestrijding

Een knoflookgewas heeft een open stand, waardoor het snel onkruid kan doorgroeien. Onkruidbestrijdingsmiddelen die in de uienteelt worden ingezet, zijn voor knoflook niet toegelaten. Onkruid is onder controle te houden door in ieder geval met een onkruidvrij perceel te beginnen. Vruchtwisseling speelt daarbij een erg belangrijke rol. Handmatig wieden is dus de boodschap. Omdat knoflook oppervlakkig wortelt, wordt diep
schoffelen afgeraden. In de teelt op ruggen kan een aantal keren worden aangeaard, tot het gewas zich voor het grootste deel sluit. Schoffelen in combinatie met aanaarden is voor deze teelt een goede methode om onkruid te onderdrukken.

Oogst

De oogst kan vanaf juli-augustus plaatsvinden. Zodra het blad geel begint te kleuren is knoflook gereed om met loof en al te worden opgerooid. Wacht niet zo lang als bij uien. Door de bollen te lang in de grond te laten zitten, kan doorwas ontstaan, waarbij de teentjes opnieuw uitlopen. Laat de oogst door de wind drogen, zonder nat te worden. Als het bolomwindsel mooi wit is en vliezig aanvoelt, moeten de bollen, voor een goede bewaring, nog nadrogen. Dit kan in kleine bosjes, of in dunne lagen in bakjes die u bij goed weer buiten kunt laten staan. Verwijder daarna het loof en bewaar ze apart van elkaar of bos de bollen op
tot een mooie knoflookstreng. Een luchtige, droge en zeer koele ruimte is de beste bewaarplaats. De knoflook kan ook als verse knoflook worden geoogst. Dan wordt de bol geoogst als het gewas nog groen is. Haal alle grond er goed af.

Ziekten en plagen

Veel ziekten en plagen die prei en uien kunnen aantasten komen ook in knoflook voor. Zoals schimmelziekten: op het veld en in de bewaring. Het probleem is dat de gangbare chemische middelen in beide gevallen niet zijn toegestaan. Alleen door nauwkeurig handelen zijn ziekten en plagen te beperken. Dat wil zeggen de bollen snel drogen, de juiste opslagtemperatuur aanhouden en een goede hygiëne in acht nemen. Dat laatste is bijvoorbeeld belangrijk om problemen met roest te voorkomen. Goedgekeurd, hoogwaardig plantmateriaal blijft echter een eerste vereiste voor een goed begin.

Het drogen van een fleskalebas, hoe doe je dat?

Probeer bij het oogsten van een flaskalebas het steeltje met knoop er aan te laten zitten, hieraan kan je later goed een koord vast maken om ze op te hangen. Je kan ze ook gewoon ergens als decoratie neerleggen. Zodra je ziet dat ze schimmelvlekken beginnen te krijgen en niet meer echt mooi zijn leg of hang je ze ergens op een geventileerde plaats waar ze niet hinderen, in garage, trappenhuis of een tuinhuisje. Hoeft niet vorstvrij te zijn. Wel graag donker en muisvrij. Laat ze maar volledig verder schimmelen, al het vocht moet  eruit trekken, het droogproces is begonnen. Dus nu vooral niet weggooien.

Als je voelt dat ze bijna niets meer wegen kan je ze wassen met een schuursponsje of met een doekje buiten in de wind schoonvegen. Zo krijg je een mooie bruine houtige vrucht die nog vele jaren goed blijft. Als hij voldoende droog is kan je ermee schudden tot de zaadjes loskomen, zo heb je een Sambabal. Ook kunt u hem nu beschilderen en bijvoorbeeld als decoratie voor het raam zetten. Ze worden ook wel gebruikt voor houtsnijwerk, vogelhuisjes, speelgoed, petjes, lepels, bekers, olie- en waterkruiken, schotels, borden en potten. Verder worden er kunstvoorwerpen en muziekinstrumenten, zoals de Afrikaanse marimba van gemaakt. De fleskalebas komt van nature voor in tropisch Afrika.

Wanneer je de zaden wilt oogsten kan je beter niet wachten tot ze helemaal droog zijn maar al eerder de vrucht openen en daar de pitten uithalen. Het is wel een heel zoekwerk want de pitten zitten overal verstopt in het vruchtvlees. Deze zaden zijn dan veel mooier en ook  makkelijker te kiemen. Let op, deze zaden zijn bijna altijd zogenaamde bastaardzaden. Dat wil zeggen dat door de natuurlijke kruisbestuiving met andere soorten fleskalebas de planten die je er later mee opkweekt een aanzienlijk andere vrucht kunnen opleveren.

Tomatenplanten

Let op: Buiten uitplanten zonder dakje/kasje is bij BTV-Elderveld verboden ! (i.v.m. verspreiding Phytophthora)

Kweektips:

Bemesting en water;

  • 50 g koemestkorrels in de aarde rond elke plant vermengen. Na 1 aug 20 g patentkali bijmesten. Basilicumplant versterkt de smaak.
  • ’s morgens water geven, tomaten willen niet met natte voeten naar bed.
  • Wel een “dakje” boven de planten maken want tomaten staan graag droog en op de tocht, i.v.m. vookomen schimmelziektes.

Overig

  • Uitplanten, buiten, pas uitplanten na de “ijsheiligen” (dus na 15 mei, i.v.m. nachtvorst)
  • Bestuiven: Bloemtrossen bestuiven door “trillen”, liefst tussen 10.00-14.00 uur.
  • Snoeien: Zijtakjes in oksels (dieven) steeds weghalen. Bij cherry-tomaten evt 1 zijtak laten groeien, wel goed opbinden.
  • Bladeren lager dan de bloempjes inkorten tot 10 cm. De bladeren mogen elkaar niet raken. Blad enkele dagen bij de voet van de plant leggen.
  • Plant na 5 bloemtrosjes (hoogte ca 180 cm) toppen. De rest wordt toch niet meer rijp.
  • Stukje koperdraad, koffiedik en bananenschillen aan de voet leggen.

Zaaien en opkweken van tomatenplanten

Als een van uw jonge tomatenplanten omvalt omdat hij door een slak is aangevreten dan de plant niet weggooien maar weer diep in de grond plaatsen, flink water geven en binnen een week heeft hij alweer stevige wortels en groeit hij vrolijk verder. De tomaat is een plant die net als komkommer en meloen warmte en licht nodig heeft. De handmatige bestuiving “het tikken” werkt het beste tussen 10.00 en 14.00 uur, de bestuiving werkt overigens alleen bij een temperatuur onder de 30 graden. In goede zomers kan er op een beschutte plaats een mooie oogst worden gehaald. Het minste wat we moeten doen is een afdakje maken aan de regenkant en boven op. Veel stikstof geeft grote tomaten, de zogenaamde waterzakjes.
De tomaat is familie van de aardappel dus ze kunnen slecht tegen regen en vochtigheid en zijn dus ook gevoelig voor Phytophtora (aardappelziekte) tenzij je regelmatig wil spuiten.
TOMATEN kweken is erg leuk, maar let op:
A: Tomaten willen geen water op hun bol, ze staan liever op de tocht onder een parasol
B:  Ze willen alleen water bij de voet en dan ’s morgens want ze willen niet met natte voeten naar bed.
Als je dit doet is er weinig kans op schimmelziekte.

(Bron: De Biologica 2008-4, FvdS)

Pootaardappelen, wat je moet weten

Nu de meeste BTV leden hun aardappel-bestellingen hebben opgehaald is het goed het artikel van tuinlid Asef Farman (uit de Biologica van 2008) er weer eens bij te halen. Asef zette voor ons de belangrijkste tips voor het verbouwen van aardappelen op een rijtje.

Vroege aardappelen verlangen een warme, humusrijke en goed bemeste grond.
In een kleine tuin kan men zich het best bepalen tot vroege aardappelen.  Deze zouden echter in een zware, natte grond nog niet tot hun recht komen. Er moet van te voren fink wat stalmest en humus in verwerkt zijn, om hem voedzaam en los te maken en te houden. Daarvoor zijn ook herhaalde latere mestgiften vereist.

Wie zijn aardappelen vroeg wil oogsten, moet ze laten voorkiemen.
Daartoe legt men de aardappel in platte kistjes. In elk kistje komt een 2-3  cm hoge turfaag en daarop, dicht tegen elkaar, de aardappels. Deze worden zo geplaatst, dat de plek waar zich de meeste ogen bevinden, naar boven is gericht. De kiemen moeten kort en krachtig zijn, daarom worden de kistjes in een lichte, luchtige ruimte geplaatst. Waar een temperatuur van 12-15 graden Celsius heerst. Vooral niet in het donker, want dan worden de kiemen lang en schraal. Men moet hier eind februari mee beginnen, want voor het kiemen zijn ongeveer 6 weken nodig.

De voorgekiemde aardappelen mogen namelijk niet voor midden-april gelegd worden.
Aardappelen zijn erg gevoelig voor vorst. En zeker de reeds gevormde kiemen. Zij hebben voor de wortelvervorming en de verdere uitgroei bovendien veel warmte nodig en die mogen wij in ons klimaat midden april niet verwachten. Veiliger is het dus nog de kiemende aardappelen nog een weekje langer in hun kistje te laten.

Voor het poten kiest men middelgrote, goedgevormde en gezonde aardappelen.
De eerste groei en de wortelvorming gaan op kosten van de in de knol aanwezige voedingsstoffen. Kleine knollen hebben een te geringe reserve om tot finke wasdom te komen, op twee 6 m lange en 1.20 brede bedden heeft men 80 pootaardappelen nodig. Te grote knollen nemen voor het kiemen weer te veel plaats in, zodat middelgrote het bruikbaarst zijn. Welke soort men gebruiken wil, hangt af van de grond, die men ter beschikking heeft en van de eigen smaak. De afstand tussen de rijen moet bij vroege aardappelen 60 cm zijn, omdat er anders te weinig ruimte is voor het aanaarden.

Wie zijn poters dichter bij elkaar legt, mag niet op een overvloedige oogst rekenen. Daarom op een normaal bed maar twee rijen, zodat er ook aan de zijkanten 30 cm overblijft. Anders krijgt men wel veel loof, maar kleine knollen. Dat gebeurt ook, als men zijn aardappelen in de schaduw poot. Dus nooit in een boomgaard, zij moeten volop zon hebben.

In de rij komen de poters 30 cm van elkaar ongeveer 10 cm diep te liggen. Op 3 strekkende meters heeft men dus 10 poters nodig. Op een dubbel bed van die lengte dus 40. Vooral niet dieper dan 10 cm poten, want dan komen zij in een te koude bodemlaag en duurt het te lang voor zij het licht bereiken.

Zodra de eerste scheuten door de aarde heen breken, gaat men de omringende aarde los maken.
Dit is zeer belangrijk voor de jonge planten en mag onder geen beding worden nagelaten. In de eerste plaats wordt daardoor het gelijktijdige opkomen van onkruid verhinderd, maar tevens krijgen de  aardappelen de voor hen zo noodzakelijke lucht.

Dreigt er nog een nachtvorst, dan moeten de jonge scheuten met wat aarde worden bedekt.
Zelfs de lichtste vorst kan al fataal zijn. De beste bescherming daartegen is een laagje aarde, tot de kiemen en eerste blaadjes niet meer zichtbaar zijn. Zolang het niet vriest nog even met aanaarden wachten.

Onder normale omstandigheden aardt men voor het eerst aan, wanneer de scheuten 8-10 cm boven de grond staan, en voor de tweede keer, als ze 15 tot 20 cm lang zijn.
De eerste keer wordt de aarde van beide kanten naar het midden geschoven tot er maar een paar centimeter van de scheuten meer
uit steken. Bij de tweede keer wordt het walletje tot ongeveer 20 cm opgehoogd. Hierdoor blijft de warmte om de plant heen beter bewaard, terwijl toch de lucht niet wordt afgesloten. Zo bevordert men niet alleen de groei, maar ook de rijping der knollen.

Voor het aanaarden wordt er nog mest gegeven met een rijk stikstofgehalte.
Is dit strooimest, dan moeten we oppassen, dat daarvan niet iets op de jonge spruiten achterblijft. Ook bij gietmest moet dit worden vermeden. Nasproeien is dus wel van belang. Gierbemesting kan men op vroege aardappelen beter niet toepassen.

IJverig gieteren bij warm en droog weer bevordert de groei belangrijk en loont bij vroege aardappelen zeker de moeite.
Zodra de aardappelplant zich duidelijk boven de grond vertoond, mag deze nooit meer geheel uitdrogen. Bij het gieten moeten echter niet de bladeren nat worden, want dan zou ongetwijfeld bladrot optreden. Het water moet dus uitsluitend aan de grond worden gegeven en deze moet goed doordrenkt zijn.

De oogst begint ongeveer 10-12 weken na het poten van de voorgekiemde knollen, als ze tenminste in die tijd goed gerijpt zijn.
De genoemde tijd is maar zeer bij benadering, want de werkelijke oogsttijd hangt van zeer veel omstandigheden af. Als het weer erg gunstig is geweest, zijn 9 weken soms wel voldoende. Maar bij te zware grond en te koud weer kan het wel veel later worden.

Na het oogsten wordt het overgebleven aardappelloof afgevoerd van de tuin in huisvuilzakken om alle daaraan klevende ziekteverwekkers van de tuin te halen.
De gevaarlijkste daarvan bij de aardappels is de Phytophtora, een zwamziekte waardoor in natte zomers ook tomaten worden aangetast. De ziekteverschijnselen vallen aan de aardappelplanten niet direct op, maar openbaren zich mettertijd als vlekken aan de bladranden en tussen de nerven. Op den duur worden ook de knollen aangetast, tenzij men de aangetaste planten tijdig heeft verwijderd.
Tomaten en aardappelen vooral niet in elkaar nabijheid plaatsen. De sporen van de ziekte waaien bij warm en vochtig weer gemakkelijk over van de ene op de andere plant.

(Bron: Biologica 2008-2 en 2008-4, Asef Farman)